Hoofdstuk 150

En toen liep hij weg. Gewoon—liep weg. Alsof hij me niet net had verwoest met één kus. Alsof hij mijn hele zenuwstelsel niet net had gereorganiseerd.

Ik stond daar, bevroren, hand nog steeds tegen mijn tintelende lippen, hart bonzend tegen mijn ribben.

"De klootzak kuste me," fluisterde ik tegen d...

Log in en ga verder met lezen